Het kan een gevoelige snaar óf een heel pijnlijke snaar zijn.

Maar als Oliver Anthony zijn gitaar pakt en begint te zingen, dan raakt ie het.

Buigen, maar niet breken.

Daar gaat het eigenlijk over in zijn ‘Rich Men North of Richmond’. De bescheiden Amerikaanse countryzanger uit Farmville, Virginia, ging afgelopen week uit het niets viraal met zijn boerenvingers en rauwe stemgeluid. De setting is adembenemend. Zijn performance allesoverstijgend. Daar staat hij. Met zijn vuurrode baard in een groen t-shirt met een koe erop. In zijn handen een gitaar. Zijn drie honden onbewogen aan zijn zijde. Het adembenemende tafereel wordt opgenomen met een camera van RadioWV waarvan de focus af en toe verspringt.

I’ve been selling my soul, workin’ all day.

Overtime hours for bullshit pay.

Oliver Anthony

Binnen drie dagen werd de video van de zingende boer twee miljoen keer bekeken. Rich Men North of Richmond stond binnen de kortste keren op nummer één in de Amerikaanse iTunes-charts en op het moment van schrijven staat de YouTube-video van Anthony op 26 miljoen(!) weergaven.

Online regent het superlatieven. Er is zelfs een tekort aan. Het wordt ook ‘hét protestlied van zijn generatie’ genoemd. Het raakt namelijk alle vlakken van de hedendaagse maatschappij. Zo zingt hij over dakloosheid, mentale problematiek en zelfmoordcijfers. Hij heeft kritiek op de gevestigde orde en bedoelt met ‘The Rich Men North of Richmond’ eigenlijk de Amerikaanse politici, die volgens hem geen enkele compassie tonen met de onderste laag van de samenleving. Daarnaast zouden Amerikaanse politici zich schuldig maken aan kinderhandel, hetgeen Anthony ook subtiel aanstipt in zijn lied.

I wish politicians would look out for miners. And not just minors on an island somewhere.

Oliver Anthony

Daarmee doelt hij volgens De Telegraaf op politici die betrokken zouden zijn bij kinderhandel via de diensten van de – in zijn cel overleden – investeerder en zedendelinquent Jeffrey Epstein.

‘Rich Men North of Richmond’ is wat in Amerika een ‘blue collar song’ wordt genoemd. Een lied voor de strijdende held in de arbeidersklasse, die ontiegelijk hard werkt, maar van loonstrook naar loonstrook moet leven. Blue collar songs maken het leven en de slopende dagelijkse routines voor die helden iets draaglijker en dat is precies wat Oliver Anthony ook doet. De Amerikaanse arbeider identificeert zich met hem.

Anthony werd geboren in 1992. In 2010 verlaat hij op 17-jarige leeftijd zijn middelbare school en gaat hij aan het werk. Onder meer in ploegendienst bij een papierfabriek in McDowell County. Hij noemt het ‘a living hell’. In 2013 loopt hij een schedelbasisfractuur op na wat hij zelf noemt ‘een ongelukkige val’. Het doet hem besluiten terug te verhuizen naar zijn thuis, Virginia. Een half jaar moet hij revalideren voordat hij weer aan het werk mag.

In 2010, I dropped out of high school at age 17. I have a GED from Spruce Pine, NC. I worked multiple plant jobs in Western NC, my last being at the paper mill in McDowell County. I worked 3rd shift, six days a week, for $14.50 an hour in a living hell.

Oliver Anthony

Een paar jaar later koopt hij een stuk land voor bijna 100.000 dollar, waarvan hij er nog zo’n 60.000 moet afbetalen. Hij woont in een camper, die hij op een soort Marktplaats kocht voor 750 dollar. Met het huidige succes zou je denken dat de man alle dollars die hem aangeboden worden met beide handen aangrijpt. Hij hoeft maar één ding te doen, zou je zeggen: het succes uitmelken om even in boerentermen te blijven. Maar niets is minder waar.

Anthony gaat op een opmerkelijke wijze om met zijn plotselinge succes. Zo dicht hij de wereldwijde waardering voor zijn liedje dus niet toe aan zijn onnavolgbare gitaarspel of authentieke zang. Nee, zijn gitaarspel is ‘niet geweldig’ en zijn zang noemt hij ‘okay’. “Er is niets speciaals aan mij. Ik ben geen goede muzikant en ook niet een heel goed persoon. De laatste vijf jaren heb ik geworsteld met mijn mentale gezondheid. Ik dronk veel om mijn zorgen te vergeten”, zegt hij nederig. Hij dankt zijn succes aan de mensen die zich met hem identificeren, zegt hij zelf. En dat zijn er veel. Heel veel. Uit alle lagen van de Amerikaanse samenleving.

It’s not just a song for the right, it’s a song for all Americans.

Eric Spracklen

Ondanks alle aandacht blijft de inwoner van Farmville dus bescheiden en bijna ongemakkelijk dankbaar. Zijn inbox is geëxplodeerd. Iedereen wil iets van hem, maar hij laat daarentegen weten dat hij eigenlijk nooit deze mate van bekendheid wilde. Bovendien is hij niet van plan om zijn boerenleven zomaar op te geven en fulltime met muziek bezig te gaan. Zo wees hij een deal met een platenmaatschappij ter waarde van acht miljoen dollar resoluut af.

People in the music industry give me blank stares when I brush off 8 million dollar offers. I don’t want 6 tour buses, 15 tractor trailers and a jet. I don’t want to play stadium shows, I don’t want to be in the spotlight. I wrote the music I wrote because I was suffering with mental health and depression. 

Oliver Anthony

Waar hij eerder zijn ziel verkocht voor ‘bullshit pay’, doen de in het verschiet liggende stapels dollarbiljetten hem nu niets. De authenticiteit spat ervan af en de hoop is dat dat zo blijft. Maar bij Anthony ben ik daar niet bang voor. Hij wil zijn stuk land omtoveren tot een boerderij waar hij uiteindelijk vee kan houden en dan af en toe ‘gewoon’ op een plaatselijk marktje spelen om uiteindelijk in contact te treden met zijn fans.

“Y’all are crazy. I don’t even have words. Everybody’s been asking me about shows. If you’re willing to come and listen to me. I am willing to stay and listen to you. I’m going to shake your hand, I want to hear your story. I’m going to play a lot of local venues and I’m going to take my time with things. I want to get to know all of you. This is not about me. This is about you.”

Over buigen en niet breken gesproken.

Take a big bow, mister Anthony.

Andere creatievelingen slaan ook aan op het succes van Anthony. Zo maakte John Widomakr deze remix en ook die komt binnen.

‘Het is niet Andries’. Dat is een uitspraak die in de noordelijke contreien van Nederland nog wel eens gebruikt wordt om aan te geven dat iets niet anders is. Hoe vaak moet Andries Noppert dat in zijn leven gehoord hebben? Te vaak. Wie wordt eerste doelman bij NAC? Het is niet Andries. Wie hoort er onder de lat bij FC Dordrecht? Het is niet Andries. En wie moet dit weekend de ballen vangen voor het Italiaanse Foggia? Non è Andries. En dan dacht Andries dat het niet anders was.

Als een verdwaald schaap dat zich bij een roedel wolven voegt. Zo moet Andries zich onlangs hebben gevoeld toen hij de kleedkamer van Oranje binnen stapte. Met twee paar felgekleurde Nike Mercurials, tweeëndertig Eredivisieduels en een dosis hoop in zijn tas neemt hij plaats tussen Virgil van Dijk, Frenkie de Jong en Memphis Depay. Hij werpt met grote ogen een blik in de tas bij zijn nieuwe teamgenoten en ziet: een FA-cup, meerdere kampioensschalen en een cup met grote oren. Hij wrijft nog eens in zijn ogen, gelooft het bijna niet, maar haalt dan zijn schouders op en neemt het ter kennisgeving aan. Ook zij gaan naar de wc en moeten meerdere keren vegen als het tegenzit. Ze maken Andries de Friese pis niet lauw. 

Sindsdien is alles anders. Andries Noppert, na een goed half jaar bij Go Ahead Eagles inmiddels de vaste doelman van zijn droomclub sc Heerenveen, leeft zijn droom. De geboren Fries, alias de Toren van Joure, kliederde twintig jaar geleden een klodder vet in zijn blauw geverfde spikes om vervolgens de ballen uit het doel van een jeugdteam van de plaatselijke SC Joure te ranselen. Gisteravond deed hij datzelfde namens het Nederlands Elftal tijdens het duel met Senegal op het WK in Qatar. De spikes van de iets ouder geworden Andries zijn nog enigszins zichtbaar. De blauwe verf ligt ergens in een ver verleden. En wat doet een meer dan prima WK-debuut dan met de boomlange Fries? Alsof hij zojuist op zondagochtend met SC Joure 3 in de derby van de Fryske Marren tegen VVI uit Idskenhuizen zijn doel schoon heeft gehouden: “Gewoon je dingetje doen. Alleen nu in een ander jasje.”  

Drie cruciale ballen waren een prooi voor Van Gaals wolf in de kleren van een verdwaald schaap. Andries is de nuchtere boerenjongen tussen de hautaine hiphopartiesten. De Friese olifant in de grote oranje porseleinkast. Waar door mediatraining doordrenkte stervoetballers doorgaans ieder woord wegen, neemt Andries geen blad voor de mond. Helemaal niet als het gaat om zijn gilde. Andries is het zuchtje normaal tussen alle waanzin. Dát is wel Andries. Hij, die zijn plekje heeft veroverd onder de lat bij Oranje en in de harten van heel Nederland. 

In de podcast ‘De Zuidoost Tribune’ gaan Stijn, Florian en ik in gesprek met spraakmakende figuren uit het amateurvoetbal in Zuidoost-Drenthe. Dat doen we vrijwillig voor de lokale omroep ZO!34. Een vast onderdeel van de opname is de column van de sidekick.

In de studio van ZO!34 zijn de volgende namen te gast: talent Freddy Quispel, avonturier op noppen: Maurice Kampman, ballenvanger Lennon Ebeltjes, amateurtrainer Marc Hegeman, sportverslaggever René Posthuma en kantineartiest Orlando Uitenwerf. Voor de eerste drie heb ik een column mogen schrijven.

Freddy Quispel: Geboren om te scoren

Sommige mensen lijken voor een bepaald beroep geboren te zijn. Dat is aan te voelen als er een geboortekaartje op de deurmat valt met bijvoorbeeld de naam: Gianluigi Buffon. Van die naam begin ik spontaan een bord pasta naar binnen te werken. Dan weet ik: hij wordt of eigenaar van pizzeria Da Gianni of hij wordt de meest legendarische doelman in de Italiaanse voetbalgeschiedenis.

Datzelfde heb ik bij het gele geboortekaartje van Patrick Pothuizen. Dan voel ik op mijn Drentse klompen aan: dat wordt ofwel een tuinman of een profvoetballer, die parttime bijbeunt als slager. Eigenlijk heb ik hetzelfde met Freddy Quispel. Toen ik die naam voor het eerst hoorde, wist ik: dat wordt of een profvoetballer of eigenaar van een hondenuitlaatservice. Kwispelen met Quispel ofzo. Dat zou trouwens een gouden slogan zijn.

Ik heb het alleen niet bij het juiste eind, want vooralsnog is hij – jawel – de 20-jarige directeur van Outdoor Queen International. God mag weten wat het inhoudt, maar als je het mij vraagt is Freddy vooral voetballer. En dat ie kan voetballen, staat buiten kijf. Hij heeft inmiddels zijn goede vriend Kjell Scherpen via Ajax richting Engeland zien gaan en ook voormalig teamgenoot Ruben Roosken timmert flink aan de weg bij Heracles. Dat terwijl Quispel momenteel in de derde divisie op de zaterdag speelt. Ook al is het geen beroerde competitie, als je het aan mij vraagt is de Quispels koek nog lang niet op.

Of hij ooit weer in het rood-wit van FC Emmen schittert, is de vraag. Een ander alternatief is een buitenlands avontuur en dan weet ik misschien wel een plekje voor hem. De Verenigde Arabische Emiraten. Freddy wordt namelijk graag op handen gedragen. Wordt Dubai zijn eindstation? Een belletje naar Henk ten Cate is zo gewaagd, maar Freddy Quispel is voor mij in ieder geval geboren om te scoren.

Maurice Kampman: De voetballende vrijbuiter

Voetballende vrijbuiters. Een voetbalnomade is misschien een betere term. Ze zijn van alle tijden. Siem de Jong, Nick van der Velden, Melvin Platje, Maurice Kampman. Allemaal kiezen ze het voor het onbekende. De één in Sydney, de ander in Amerika. Platje op Bali. Kampman in Duitsland. Clubliefde is iets onbekends. Dat kennen ze meestal niet. Beleving is alles waar het om draait. Met alleen maar een ding in de kop: voetbal.

Kampman maakt het niet uit waar hij is. Als hij maar met een bal bezig kan zijn. In de zaal bij Dosko in Emmer-Compascuum, op het veld in Valthermond of in het Nederlands Beach Soccerteam met de zand van het strand tussen de tenen. Achter de blauwgetrapte nagels. Het bewijs van het zware leven als ex-profvoetballer in het amateurvoetbal in Zuidoost-Drenthe.

FC Emmen, SV Meppen, Schüttorf, RKC Waalwijk. Carrières kunnen nu eenmaal raar lopen. Niet alleen in de reis langs voetbalclubs. Ex-profs die een ander pad inslaan zijn wel op te noemen. Zo knipt Feyenoord-boegbeeld Patrick Paauwe nu als gediplomeerd hovenier kaasrechte coniferen. Voormalig Spartaan Nathan Rutjes is knuffelbn’er geworden na zijn deelname aan Wie is de Mol en Maurice Kampman is nu al dakdekker in Emmen.

Maar Kampman is vooral synoniem van de voetballende vrijbuiter. Nog steeds is het niet zeker waar hij zijn kunsten straks vertoond, maar bij wie dat ook is of waar dat ook is. Hij kan ongetwijfeld eenvoudig mee. Op én naast het veld. Ouwe voetbalnomade.

Lennon EbeltjesDe bijzonderheden van een ballenvanger

Het tongetje van Jan Wolters van WKE of de dans van Dudek in de zinderende CL-finale van 2006. Op allerlei niveaus komt het terug: keepers en hun rare fratsen. Maar bij Lennon Ebeltjes is opmerkelijk weinig opvallends te bespeuren. Zijn haar zit altijd goed, hij is als sluitpost zelden op een fout te betrappen en voor een keeper komt hij zelfs sociaal aardig mee.

Toch kleven er in de wandelgangen een aantal papiertjes met bijzondere taferelen van Ebeltjes aan de muur. Zo schijnt hij nogal een lawaaischopper te zijn om het vervolgens te verdoezelen onder de term: ‘coaching’. Wekelijks probeert Ebeltjes op fanatieke wijze vanuit zijn kleine zestienmetergebiedje het gedrag van zijn teamgenoten zestig meter verderop te beïnvloeden. Maar ook dichter bij zoekt hij nader contact tot anderen. Een praatje met de de supporters achter het doel is immers zo gemaakt. Een sociale keeper blijft toch een merkwaardig verschijnsel.

Er is echter één ding waardoor Lennon daadwerkelijk alle aandacht opeist. Is het niet verbaal, dan is het wel met zijn kledingkeuze. Ieder seizoen draagt hij een volledig nieuw keeperstenue en het ontbeert hem daarin niet aan zelfvertrouwen. Hij schittert werkelijk in alle kleuren van de regenboog. Als ze maar zo fel mogelijk zijn.En om die oogverblindende kleuren zo stralend mogelijk te houden, kun je niet anders dan je moeder vragen om je voetbalkleding te wassen. Zelfs op je 32e. Hij blijft een ballenvanger.

Serie één staat inmiddels een tijdje online in de diverse podcast-apps. Op dit moment vinden de opnames voor serie twee van podcast De Zuidoost Tribune. Houd je podcast-app in de gaten!

Beluister hier serie één!

Het is koud buiten. Een aantal graden onder nul. Een witte Kerst lijkt zowaar aanstaande. Door het raam tuur ik naar de bladeren van een plant. Gekronkeld om een groen hek. Met een wit en dun laagje ijs bedekt. Een koolmeesje houdt me nauwlettend in de gaten. Binnen zit ik warm. De kachel op standje snijbrander. Ik heb een hekel aan kou. Alleen al bij het zien van de beelden van Paping die in 1963 over de Elfstedenstreep komt, doe ik de verwarming drie graden hoger. Het schuim aan de randen van mijn glazen kopje zijn de laatste resten van mijn tweede bakkie van de dag. Ik klap mijn laptop open, kijk nog eens naar het vogeltje en werp een blik op de roomboter kerstkransen die links van mij op het bureau liggen. Het typen begint terwijl de eerste kerstkrans naar binnen gaat. Ditmaal is ‘Koud’ in de maak.

‘De maatschappij verhardt’, lees en hoor ik geregeld. Dit jaar zijn daar weer een hoop voorbeelden van, die ik veelal online voorbij heb zien komen. Op Facebook zie ik een video van onderontwikkelde Harskampers, die het niet eens zijn met de komst van asielzoekers naar hun dorp. Driemaal scrollen en ik zie dwaze supporters van NEC voertuigen van de politie molesteren. Niet veel later wordt een onschuldige plaatselijke brillenboer in Groningen tijdens rellen geplunderd. Niet alleen de video’s en plaatjes an sich zijn verbazingwekkend, ook de reacties daaronder doen regelmatig mijn enorme wenkbrauwen fronsen.

Waar de één op social media zijn of haar gal heeft gespuwd, haalt de ander de neus nog eens flink op. Er klinkt een gore rochel voor de productie van een flinke fluim en FLETS. Daar ligt het. Als je denkt dat iemand met een opmerking ‘rock bottom’ raakt, weet iemand anders toch nog lager uit de hoek te komen.

Zo lees ik bijvoorbeeld dat Steven Berghuis’ dochtertjes maar op schoot moeten gaan zitten bij een Nederlandse zanger, die het niet zo nauw schijnt te nemen met de leeftijd. Het feit dat je een dergelijke leus bedenkt, naar zolder gaat en de winkel tijgt voor een oud, versleten hoeslaken en spuitbussen verf. Vervolgens de tijd nemen om die achterlijke gedachtenkronkel op een laken te schrijven en het trots te showen aan ‘medesupporters’ is het onsmakelijke. Nee, dat is een understatement. Triest is een beter woord.

Laat ik het scharen in het rijtje van de pop van Kenneth Vermeer en het spandoek waarop de vermoorde Peter R. de Vries en de Amsterdamse ‘Polletje’ zijn voorzien van vinkjes. Daaronder de naam van diezelfde Berghuis, waar alleen nog het vinkje ontbreekt. Werkelijk om te kotsen. Destijds wordt er schande van gesproken. Nu zal het bureaucratische riedeltje weer worden afgespeeld. Als je zoiets bedenkt, moet je naar een psychiatrische instelling. Dan ben je niet goed bij je paasei.

Als je zoiets bedenkt, moet je naar een psychiatrische instelling

– Is zo.

Online lijkt het te krioelen van kleuterouders. Waarbij elkaar overtreffen, in plaats van het opvoeden van een kind, de hoofdtaak van de dag is. Het ene kind is hoogbegaafd en ontzettend goed in paardrijden. Het andere kind, pas vier, zwemt al tegen kinderen van tien en zit in groep zeven. Paar klassen overgeslagen. Het boeit niemand, maar het wordt wel meegedeeld. Iedereen moet natuurlijk wel weten hoe bijzonder de eigen kroost wel niet is. En zo is het ook met meningen van mensen online. Het verschil tussen een feit en een mening is voor sommige mensen klaarblijkelijk erg lastig. Een ieders mening is evenveel waard. Toch zijn er ook mensen inmiddels in de volgende veronderstelling: ‘mijn mening is net zoveel waard als jouw feit’. Dat is natuurlijk bullshit.

Ik heb me een tijdje geleden voorgenomen om minder social media tot me te nemen gedurende de dag. Het helemaal verwijderen kan ik helaas niet in verband met mijn werk en het delen daarvan, maar ik heb wel een limiet ingesteld. Maximaal een half uur per dag Facebook en Instagram. Waarom? Omdat het me niet boeit dat Jantje geen vaccinatie wil nemen, Pietje een theorie heeft bedacht waarmee de overheid de mensen wil controleren en Klaasje het weer eens heeft gehad met ‘dat corrupte zootje’. Hugo de Jonge is kierewiet, Mark Rutte moet dood en Jaap van Dissel is Josef Mengele. Het is een greep uit de vele teksten die ‘zomaar’ online worden geknald. Meestal door fake accounts met een dozijn volgers en een nietszeggende profielfoto.

Ik sluit de verpakking van de kerstkransen en mijn laptop. Ik heb mijn buik er vol van, besluit op te staan en naar buiten te gaan. Zo koud is het namelijk niet in de ‘echte’ wereld. Online. Daar is het pas koud. En laat ik daar nu net een hekel aan hebben.

Ik vond je vanochtend in de hal
Met naast je hoofd een tennisbal
Tekenend voor deze grote allemansvriend
Die een waardig afscheid heeft verdiend

Maat
Makker
Ouwe reus
Vriend
Stakker
De gouden keus

De blafkoning
De altijd-in-voor-een-beloning
De schrokop
De is-het-nu-al-op?

De baliekluiver
De niet-helemaal-zuiver
De zak met bot
De verrotte prot

De takkensjouwer
De knuffelkauwer
De waterrat
Een echte schat

De alles-eter
De alles-kunner
De kan-niet-beter
De het-mag-wel-iets-dunner

De baas
De bewaker
De gids
De vermaker
De trouwe dienaar
Zo ontzettend dierbaar

Van de schrik van de buurt
Naar de Loebas waarmee het allemaal iets langer duurt

De liefste hond ooit
Klinkt het uit betrouwbare monden
Op de warmste plek in ons hart
En in de hemel voor honden

Beste Peter R. de Vries,

Uit al die reacties op jouw overlijden blijkt maar weer dat je een onuitwisbare indruk hebt achtergelaten. Op iedereen. De waardering voor al je moed, doorzettingsvermogen en vastberadenheid is oneindig. Superlatieven over jouw werk en jouw persoonlijkheid schieten tekort. Jij danste dapper en vol goede moed over dun ijs op een meer vol ijzingwekkende misdaad.

Jij trok je bek open, toen iedereen de andere kant op keek. Jij maakte vijanden, flipte oude tegels ondersteboven en schroomde niet om vuile handen te maken. Met altijd hetzelfde doel: het speuren naar dat allerlaatste sprankje hoop. Jij bracht temperatuur in cold cases en wrikte meerdere dossiers los die al jarenlang vastzaten, waarna gerechtigheid uiteindelijk toch kon zegevieren.

Angst kende je niet. Althans, zo deed je het voorkomen. Waar anderen zich gauw naar de oever van dat eerdergenoemde meer bewogen, sprong jij nog eens een keer extra hard op dat dunne ijs. Dat heeft iedereen kunnen zien toen jij besloot om de vertrouwenspersoon te worden van Nabil B., de kroongetuige in het Marengo-proces. Waarschijnlijk is dat de sprong geweest waardoor je door het ijs zakte. In dat meer vol gewetenloze, onverbiddelijke kutventjes – Neerlands hoop – die alles, maar dan ook werkelijk alles, doen voor een halve belofte van een zak geld.

Zoals Klaas Wilting – oud-politiewoordvoerder – zei: “Ik hoor allemaal grote woorden vanuit onze politiek, maar hun beleid ligt aan deze verschrikkelijke aanslag ten grondslag. Door eindeloze bezuinigingen op de politie, kunnen we te weinig de wijk in. Daardoor ontwikkelen zich broeinesten van jochies die dit soort delicten begaan zonder een uur minder te slapen.” Het is inderdaad tijd dat er in Den Haag een lading spiegels worden afgeleverd.

Hetgeen wat jou is overkomen, had nooit mogen gebeuren. Niets mag de journalistiek de mond snoeren. Zelfs niet als ‘ze’ hiertoe een poging wagen door één van de meest smerige, laffe, achterlijke en walgelijke manieren te kiezen. Opdat ook maar iemand een tiende van jouw werk voort mag zetten, ‘on bended knee, there is no way to be free’. Tot slot, één ding is in ieder geval zeker: daar waar je vijanden maakte, heb je nog veel meer vrienden gemaakt. Dat blijkt ook nu.

Jouw familie, vrienden en collega’s zijn ontroostbaar. Iedereen zendt hen alle kracht en sterkte toe. Ze zijn daarnaast onnoemelijk trots op je. Ik ook.

Bedankt, Peter. Voor alles.

“Ik kon een contract tekenen in de Eredivisie, maar besloot terug te gaan naar Valthermond”

VALTHERMOND – Albert (Appie) Koops heeft aangegeven te stoppen als hoofdtrainer van Valthermond. Volgend seizoen staat hij, mits corona dat toelaat, voor de spelersgroep van WKE. Helemaal afscheid nemen van de kicksen kan hij maar moeilijk. Decennialang staat hij dag in dag uit op het voetbalveld. Of dat nou in Valthermond, Emmen, Veendam of Herzlake is. Op het voetbalveld is hij thuis. In gesprek met Week in Week uit vertelt Koops zijn verhaal. Over het Paul Wardenburg-veldje, zijn wilde haren, gemiste kansen en natuurlijk over de onvoorwaardelijke liefde voor zijn dorp en zijn voetbalclub: VV Valthermond.

Op een bewolkte donderdagochtend wordt er aangebeld aan de Rooilaan in Valthermond, oftewel de voetbalstraat van het dorp. Praktisch iedereen die aan deze straat woont, heeft wel iets met de plaatselijke voetbalvereniging. Is het niet direct, dan wel indirect. Albert Koops groeit eraan op. Sinds zijn vijfde dartelen de vliegensvlugge voetjes en de losse heupjes van Koops door de straat. “Na het eten kwam iedereen uit de buurt naar het Paul Wardenburg-veldje. Dat was een grasveldje naast het huis van, je raadt het al, Paul Wardenburg. Daar voetbalden we met het halve dorp altijd tot laat in de avond.”

Koops’ voetbalcarrière kende volgens de hoofdpersoon zelf alleen maar hoogtepunten. Hij genoot met volle teugen, haalde fratsen uit waar de haren van de trainer nogal eens van omhoog gingen staan en vond de derde helft net zo leuk als de eerste en de tweede. “Als ik op een voetbalveld sta, geniet ik. Dat is altijd al zo geweest en dat zal altijd zo blijven”, vertelt de Mondker. Al van kleins af aan zit de bal aan zijn voeten gekleefd. Tot op de dag van vandaag legt hij de balletjes rustig dood wanneer deze als een ongeleid projectiel op de kleine voetbalfanaat afkomen. “Volgens velen had ik veel meer uit mijn voetbalcarrière kunnen halen. Dat geloof ik ook wel, maar ik heb er vrede mee. Ik heb ontzettend genoten bij alle clubs waar ik heb gespeeld”, verklaart Koops.

Dat zijn VV Valthermond, BV Veendam, FC Emmen, Herzlake in Duitsland en WKE. Hij speelt bij de ene club langer dan de ander, maar altijd kwam hij terug naar zijn geliefde dorp. Zelfs als hij de kans krijgt op een contract in niet de eerste de beste competitie, de Eredivisie: “Ik zat bij de selectie van BV Veendam toen het naar de Eredivisie promoveerde. Samen met Boy Nijgh reed ik altijd op en neer. We zaten na de wedstrijd altijd heel even in het spelershome, waarna we al gauw richting café ‘Why Not’ in Stadskanaal togen. Tot in de late uurtjes natuurlijk. Toch wilden ze me er graag bij houden in Veendam en misschien had ik mijn kans in de Eredivisie gekregen. Iedereen zou dat contract hebben getekend, maar Appie ging terug naar Valthermond. Die stond twee weken later ergens in de kou tegen Steenwijkerwold te ballen.” Hij schaterlacht: “Eigenlijk is het mooi, man. Wie doet nou zoiets? Ik dus.”

Het spreekt voor de goedlachse en sympathieke voetbalman. Onder de vleugels van wijlen Henk Nienhuis debuteert hij in het eerste van Valthermond. Koops is dan zestien. “Ik was door het dolle heen. Ik reed nog net niet met paard en kar door Valthermond. Zo blij was ik”, vertelt hij lachend. Al gauw verovert de doelgerichte linkspoot een basisplaats in de blauwwitte formatie. Het gaat hem gemakkelijk af. Voetbal is zijn ding, maar een winnaarsmentaliteit heeft hij niet echt. Of hij er nou kansloos met 3-0 afging of met 2-1 won en beide doelpunten voor zijn rekening nam. Hij had plezier en daar draaide het om: “Ik herinner me een wedstrijd tegen GRC. We verloren afgetekend en terecht met 3-0. Fluitend liep ik van het veld, zo was ik. Totdat ik de punt van de schoen van Klaas Oldenburger tegen de billen voelde. Een flinke schop. Mijn gedrag werd, volledig terecht overigens, niet altijd gewaardeerd. Ik keek wel op tegen oudere spelers als Oldenburger, Bennie Gerdes en Hendrik Baas, dus dan leer je dat gedrag wel een beetje af.”

Maar een vos verliest zijn streken niet. Zo krijgt Koops het geregeld aan de stok met trainers als hij weer eens een nachtje te lang in café Pierrot in Emmen zit: “René Notten was trainer bij FC Emmen en we leverden tegen N.E.C. een enorme wanprestatie. Het weerhield Wessel Woortman, Jan de Jonge en mij er niet van om de avond voor het verlies door te zakken in het café.” De mondhoeken van de levensgenieter beginnen alweer op te trekken en de karakteristieke lach verschijnt weer op zijn gezicht. “Appie, Jan en Wessel moesten zich van Notten om 6.00 uur ’s ochtends melden bij Haantjebak, een heuvel in Emmen”, gaat hij verder. De drie zitten alleen om 5.00 uur in de ochtend nog bij Pierrot en liggen een uur later, als de trainer bij de heuvel op hen staat te wachten, op één oor. In de week die volgt lijkt hun actie in de doofpot gestopt te worden, tot vreugde van de drie feestvierders. “De wedstrijd erop speelden we tegen koploper AZ. We voetbalden fantastisch en wonnen verdiend, maar na de wedstrijd had Notten nog een mededeling. We dachten dat hij een grap maakte: ‘Jan, Albert en Wessel vorige week heb ik jullie niet gezien, maar jullie hebben nog een rekening openstaan. Morgenvroeg 6.00 uur, Haantjebak.’ We baalden als een stekker, want na een gewonnen wedstrijd wilden we graag op stap. We hebben het even gevierd en zijn op tijd naar huis gegaan. De ochtend erop stonden we met z’n drieën bij de heuvel. Notten was in geen velden of wegen te bekennen. Hij flikte ons precies wat we hem geflikt hadden. Mooier kun je het eigenlijk niet bedenken.”

Via het debuut bij Valthermond, een blauwe maandag bij Cambuur, BV Veendam, FC Emmen, WKE en natuurlijk een afscheid Valthermond eindigt de veelbelovende carrière van het Valthermondje zo rond de eeuwwisseling. Dat hij zijn hoogtijdagen kent als de beide Koemannen bij FC Groningen vertrekken en er door de Trots van het Noorden gekozen wordt tussen Koops, Jos Roossien en Frank Rijkaard, die op dat moment een mindere periode kende bij Ajax, zegt genoeg. Die kwaliteiten bezat hij, maar uiteindelijk doet hij er te weinig mee: “Ik was te makkelijk. Ik vond het leven ook mooi.” Waar Roossien zich bij de groenwitten voegde en Rijkaard nog een kans kreeg bij de recordkampioen, maakte Koops tot zijn eigen plezier wederom de wandeling van de Rooilaan naar het Noorderdiep: “Als ik het bordje Valthermond te lang niet zag, dan werd ik gewoon beroerd. Ik kon slecht van Valthermond weg komen.”

Dat komt ook door een belangrijke man in Koops’ leven: Wim van den Heuvel. Vanaf de kennismaking tot op de dag van vandaag raakt hij de juiste snaar bij de talentvolle voetballer. Voor Van den Heuvel loopt Koops rustig zestien keer het Zuiderdiep op en neer. Zonder mokken. Zonder te zeuren om een bal. “Die man straalt zoveel warmte uit. Ik was meteen verkocht”, zegt Koops. Van den Heuvel wordt uiteindelijk de langstzittende trainer bij Valthermond. Maar liefst twintig jaar stuurt hij de blauwwitte formatie aan. “Die man was net een magneet. Als ik hem maar zag, vond ik voetbal weer leuk.” Het is één van de vele redenen waarom het kind van de club geregeld in het vertrouwde tenue van de Mondkers terugkeerde.

Na zijn actieve loopbaan wordt Koops trainer van alle jeugdelftallen van FC Emmen en is hij hoofdtrainer van het vlaggenschip van zijn Valthermond. Nu wacht een nieuwe uitdaging: WKE. “Dat is de enige club waar ik nog wel iets voor zou willen doen. Als zij niet waren gekomen, dan had ik mooi het hele weekend op de hoofdtribune van sportpark De Meent gezeten.” Ondanks dat hij dus wellicht de kwaliteiten heeft gehad om mee te draaien op het hoogste niveau, kijkt Koops met een glimlach terug. “Als ik de begeleiding had gehad, die jeugdspelers nu krijgen dan was ik waarschijnlijk veel eerder bij de kladden gegrepen. Tegenwoordig hebben kinderen al voor hun geboorte een zaakwaarnemer. Toentertijd was het: ‘Appie, wat kun je goed voetballen’, maar ik ben er nooit van naast mijn schoenen gaan lopen”, verklaart hij. Daarvoor had hij de voetbalschoenen te strak gestrikt. Tegenwoordig houden kleurrijke Van Bommeltjes de voetjes van Koops in het gareel en de wilde haren, die worden iedere ochtend nog altijd keurig gladgekamd op het bolletje van de zwierige Albert Koops: “Die verlies ik nooit.”

Albert Koops op het Paul Wardenburg-veldje. Foto: Tom Meijers

Gepubliceerd in Week in Week uit – 26 januari 2021

Voetbalkantine VV Valthermond

Ik kijk naar een televisie in een Drentse voetbalkantine. De beeldbuis is ietwat provisorisch opgehangen, maar qua beeld en geluid is het prima. Onder het genot van een versnapering laat ik de halve finale van de Champions League tussen Real Madrid en Juventus over me heen komen.

Pfuut, pfuut, pfuuuuut. Het is afgelopen. Het bodempje van mijn fles is nog bedekt met een klein laagje goudgeel toverdrank. Nadat ik dat achterover heb geslagen, merk ik dat het geluid van de televisie is uitgevallen. Althans, dat denk ik. Maar dat is niet terecht. Het is gewoon erg stil in Estadio Santiago Bernabéu. Het is niet gebruikelijk dat het in het stadion van ‘de Koninklijke’ stil is. Real is immers een ploeg dat vaker wint dan punten verspeeld. De stilte is een logisch gevolg van het feit dat Real Madrid zojuist haar meerdere heeft moeten erkennen in ‘De Oude Dame’.

Ik pak even mijn tijdmachine en reis terug naar vorige week. Het affiche Juventus – Real Madrid staat op het programma. Iedereen is ervan overtuigd: titelverdediger Madrid zou dat Italiaanse varkentje wel even wassen. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat die overtuiging relatief terecht is, want wat heeft Juventus de afgelopen jaren in Europa gepresteerd? Twee dingen. Niks en helemaal niks. Ik betrap me er zelf ook op, maar dat is niet erg. Nu, een Italiaanse overwinning en een Spaans gelijkspel later, weet ik beter.

Ik kan niet wachten tot de finale tussen FC Barcelona en Juventus. Een finale vol helden en stiekem heb ik een lichte voorkeur voor Juventus dit keer. Niet voor mezelf, maar voor de oude rotten in dat team. Andrea Pirlo bijvoorbeeld, met zijn bazige baard en imposante lange haren. Een ‘leggenda vivente’, oftewel een levende legende. En dan heb je nog die fantastische sluitpost, Gianluigi Buffon. Alleen al van die naam begin je spontaan pasta te eten. Een keeper met onnavolgbare reflexen en indrukwekkende clubliefde. Hij staat al sinds 2001 onder de lat bij Juventus. Die vreugde wanneer ze nog één keer de cup met de grote oren omhoog mogen houden. Precies dat, dat zou ik graag op een provisorisch opgehangen televisietje willen zien.

Daar staan we. Klaar voor de start. Meer dan ooit ready voor een nieuw jaar. Omkijken doen we niet meer. We staren naar voren. Over de lange weg die we hebben te gaan. Langzaamaan buigen we de knieën. Licht voorovergebogen en vol concentratie wachtend op dat startsein. Het stadion is koud en leeg. Elke zucht scheert door het trommelvlies. Nog een rilling over de rug en het moment is daar. PANG! PANG! Valse start. Kut, maar we zijn nog niet gediskwalificeerd.

We zitten langs de inrijbaan. Toekijkend naar wat eigenlijk? Niets. Tot 19 januari staan we in de wachtrij om vervolgens weer op te starten als Erben Wennemars in zijn goede dagen op de 500 meter. PANG! We gaan los. De eerste meters verlopen voortvarend. Harde slagen de goede richting uit. De eerste winkels gaan weer open. Het sociale leven komt langzaamaan weer op gang. We gaan van twee mensen op bezoek naar vier, nee wacht, acht. Ach, dat maximum? Dat is verleden tijd.

Er vormen zich lange rijen. Publiek? Ja, het mag weer. Hongerig in de rij voor de rookworst van de Hema, de langverwachte vaccinatie en het stemhokje. De Tweede Kamerverkiezingen staan op het programma. We pakken allemaal datzelfde rode potloodje vast en kruisen aan wat we aan willen kruisen. We schudden onze handen stuk, leggen het hoofd op iemands schouder en slaan een arm om een dierbare heen. De breedte van de baan wordt volop benut.

De temperatuur in Thialf loopt op. Met rake klappen zoeven we door. De sportcompetities worden hervat, ook op amateurniveau. Yes! Wat gaan we lekker. Koningsdag wordt groots gevierd. Eigenaren van horecabedrijven zijn inmiddels dronken van geluk. De kassa puilt uit en de festiviteiten gaan door tot in de late uurtjes. Tot het moment dat Koos straalbezopen eindigt op de stoep van het gemeentehuis. Hij heeft verloren van dezelfde fles, die tussen zijn wijsvinger en duim ongeveer een meter boven de grond bungelt. Wat een feest. Gezelligheid voelt onwennig. Als de eerste keer op schaatsen. Tot de gang erin zit en het vanzelf lijkt te gaan.

We liggen op het schema baanrecord. Op het middenterrein kijkt iedereen verbaasd toe. De eerste monden vallen open. Het Europees kampioenschap voetbal begint. Oranje dartelt door de poule, verslaat tegenstander na tegenstander met speels gemak en de Hateboer-Berghuistrein is gaan lopen. Fabuleuze Frenkie, Meedogenloze Memphis en Onverschrokken Virgil loodsen Nederland naar de finale tegen Duitsland. In de achtenzestigste minuut komt Berghuis van rechts naar binnen,  haalt met zijn vernietigende linker uit en via de rug van Joshua Kimmich belandt de bal in het Duitse doel achter een machteloze Manuel Neuer. Als De Ligt in blessuretijd – het blijven Duitsers – een inzet van Müller van de lijn haalt, zijn we kampioen. Ongekend. Iedereen danst, zingt, feest, valt in de gracht en in elkaars armen. Donker, wit, blauw, geel of paars. Voetbal verbroedert als nooit tevoren. Racisme lijkt een vage herinnering aan een uiterst beroerd jaar.

We houden de vaart erin. Hoe harder, hoe gekker. Het wordt allemaal gevolgd door een medailleregen tijdens de Olympische Spelen in Tokyo, een weergaloze Verstappen die de Grand Prix van Nederland op zijn naam schrijft en, tegen alle verwachtingen in, pakt een Nederlandse club een Europese beker. Nederland laat dit jaar iedereen de hielen zien. Daar is de bel. Het schema wereldrecord komt in zicht. Zo succesvol als we in 2021 zijn, waren we nooit. We klappen door. Voor de wind. Tjak. Tjak. En dan is het december. De eindstreep binnen handbereik. Daar gaan we. Moegestreden, maar voldaan over de finish. Het zweet in de naad en het kwijl aan de kin. Hoopvol omhoog turend naar het scherm. Daar staat het: 2021. Wereldtijd.

“Schwere Stunden”, zo verwoordde een Oostenrijks medium de tien afgrijselijke minuten in Wenen vorige week. Zware uren. Maak er maar zware weken of zware tijden van. De moslimextremisten bijten de afgelopen tijd behoorlijk van zich af. Het begint bij de onthoofde leraar in Frankrijk, wordt gevolgd door de aanslag in Wenen en inmiddels zit een leerkracht uit Nederland ondergedoken. Verzin het maar. Voltijd imbeciel Saït Cinar doet ook een duit in het geschiftenzakje door zijn pistool te legen op het hoofd van Wilders.

“Ik zoek de provocatie gewoon op. Wilders probeert de profeet Mohammed te beledigen en de overheid laat dat gewoon toe”, verklaart Cinar. Volgens hem wordt er met twee maten gemeten: “Het is niet eerlijk. Jullie praten altijd over de vrijheid van meningsuiting. Ik doe iets tegen Wilders en het is meteen een doodsbedreiging.” Ik weet niet in welke wereld Saït leeft, maar veel fantasie heeft hij wel. Het is juist de mate van zwakzinnigheid waardoor je bijna medelijden met de man krijgt. Je zou hem overigens kunnen kennen, want het is niet de eerste keer dat de halve zool zich in de media moeit. Bij het CBR schijnen ze af en toe nog wakker te schrikken van hem. Eerder verkocht hij namelijk antwoorden van autotheorie-examens onder de naam ‘altijdgeslaagd.nl’. Hij wordt er naar eigen zeggen miljonair mee.

Na een onderzoek van de Belastingdienst, slaagt hij op zijn beurt met verve voor belastingfraude. Hij verblijft nu in Turkije omdat hem in Nederland een celstraf van twee jaar boven het hoofd hangt. De examens heeft hij bovendien ingeruild voor kleding, dat hij op zijn eigen ‘karakteristieke’ wijze via Instagram verkoopt. Ik zou niet weten wie er ook maar iets van hem koopt. Hij presteert het namelijk om in één zin zes keer kanker te roepen. Kankerwinkels, kankerkleding, kankersysteem, kankerkind, kankerbestelling, kankergeld. Dat heb ik nooit geleerd in een salestraining. Deze man noemt zichzelf trouwens ‘een voorbeeld’. Van hoe het niet moet, bedoelt hij waarschijnlijk. Goed. 200+ woorden alweer. Teveel eigenlijk om aan die dwaas vuil te maken. Terug naar de essentie.

Ik zit op de bank als het nieuws uit Wenen mij ter ore komt. Ik vlieg op, gris mijn laptop mee, zet me aan de keukentafel en schenk een bak koffie in. De uren die volgen worden gevuld met een livestream van een OE24.TV en Tweetdeck. Het duurt niet lang voordat ik het eerste filmpje voorbij zie komen. Een bewapende man in een wit gewaad wandelt door de straten van Wenen. Op zes verschillende plaatsen schiet hij argeloze voorbijgangers neer. Alsof het een computerspelletje is.

Vier personen laten die avond het leven in Wenen. Een oudere man en vrouw, een jonge passant en een vrouwelijke ober. Achteraf duurt het maar tien minuten, maar op dat moment spreekt de nervositeit op de gelaten van de Oostenrijkse antiterreureenheid boekdelen. Ze staan voor een uitdaging die ze niet hebben geleerd op de academie. Of ze die avond heelhuids thuis gaan komen, is maar de vraag. Met alle speculaties en onduidelijkheden, die gepaard gaan met deze aanslag, voelen minuten als uren voor de mensen in Wenen. Gedurende zijn daad schreeuwt de 20-jarige IS-sympathisant islamitische kreten. Hij bekoopt zijn actie even later zelf met de dood.

“God is de grootste”, is de vrije vertaling van de bekendste en meest gebruikte leus. Voor de meeste moslims zijn het twee waardevolle woorden die ze dagelijks tijdens het gebed in hun mond nemen. Dat is alleen niet het enige waar deze uitspraak voor wordt gebruikt. Velen kennen het van oorlogstaferelen, films of die verschrikkelijke onthoofdingsfilmpjes. Herinnert u zich ze nog? “ALLAHOE AKBAR”, wordt tegenwoordig direct geassocieerd met een terreurdaad. Het zijn de woorden die niemand wil horen.

Ik heb slecht nieuws. Personen die uiteindelijk de daad bij het woord voegen, zullen er altijd zijn. Het is niet te bestrijden. Met welk middel je het ook aanpakt. Op de één of andere manier zullen dit soort figuren altijd een mogelijkheid zien om toevallig passerende, onschuldige vaders, moeders, zonen en dochters letterlijk een mes in hun rug te steken. Uit haat. Uit kwade wil. Met een fucking cartoon, een vlammend betoog of een kritisch opiniestuk als brandstof.

Het is een gebed zonder end. Ik zal het citeren uit een eerdere column: ‘Wij. Journalisten, columnisten, cartoonisten, cabaretiers, maar ook leerkrachten. De sprekende gilde, zo je wilt. Wij zijn nieuwsgierig. Wij schrijven. Wij tekenen. Wij lachen. Wij maken grappen. Wij leven mee. Wij beelden in. Wij brengen discussie op gang en wij steken de draak. Met jou. Met jouw geloof. Met Jezus. Met Mohammed. Met een presentatrice die over zich heen laat plassen en met een mannelijke verslaggever die plots als vrouw door het leven wil gaan.

Mensen van het leven beroven zal dát nooit stoppen. Andermans eigendommen vernietigen evenmin. Het recht op vrijheid van meningsuiting is een grondwaarde in Europa. Het zal altijd met hand en tand worden verdedigd. Bovendien wordt dat een eitje tegen islamitische extremisten of überhaupt extremisten, die enkel als doel hebben om dood, angst en verderf te zaaien.

Tuurlijk zijn er mensen die ondertussen geen grotere angst kennen dan het horen van ‘Allahoe Akbar’ in een publieke ruimte. Dat is de verdienste, maar de verdienste van een geïndoctrineerde minderheid. Zij die het gedrag van terroristen veroordelen en zich ervan distantiëren, zijn met meer. Er is maar een beperkt aantal idioten dat oorlog wenst. Dat is hetgeen we ons altijd moeten blijven realiseren. Keer op keer. Aanslag na aanslag.

Tot slot, een tip van Tom. Aan al die sadisten. Als er nou iemand iets ridiculiseert waar jij op jouw beurt waarde aan hecht, lach er dan om of praat erover. Beter nog: maak ook eens een grapje. Dat mag gewoon hier in de vrije, Westerse wereld. Ik weet dat het maar twee lettertjes scheelt. Ridiculiseren of radicaliseren, maar het kan een wereld van verschil betekenen.