Berichten

Foto: Twitter FC Groningen

Het is de nacht van zaterdag op zondag. Rond half 1. Potverdikke, ik lig er gewoon wakker van en ik weet zeker dat ik niet de enige ben. Arjen Robben is terug bij FC Groningen.

Ooit, vlak na de historische bekerwinst van de FC, heb ik een column geschreven over toenmalig trainer Erwin van de Looi. De kern van die column is de zeldzame lach van Erwin. De lach die niemand zag. Zelfs als de KNVB-beker omhoog gehouden wordt tijdens de huldiging op de drafbaan, is de lach van Van de Looi nauwelijks zichtbaar. Sinds die bekerwinst valt er echter ook weinig te lachen voor de Groninger supporters. Sobere seizoenen volgen met nog soberder voetbal en een oogverblindende groene kathedraal. De lege stoeltjes op televisie steken keer op keer in de groenwitte harten.

Het groenwitte hart dat overigens nooit zal stoppen met pompen en onverwoestbaar lijkt. In tijden van corona pompt het zelfs harder dan ooit tevoren. Zo kan men concluderen uit het succes van de ‘Laat ons weer eens juichen’-actie. Indrukwekkend om te zien hoe supporters de club erdoorheen trekken. Datzelfde groenwitte hart maakt op zaterdagmiddag 27 juni om 17:00 uur even een sprongetje. Zeg maar gerust een sprong. Het is van de leg. ‘Woar benn mien tabletten’, zullen veel Groningers hebben gedacht. Er is namelijk nieuws. Goed nieuws. Fantastisch nieuws. Onvoorstelbaar nieuws. Nieuws die de verdwenen Groninger lach weer op de gelaten tovert: ‘Ons Arjen’ is thoes.

Robben is een rasechte supporter van FC Groningen, juicht voor de club en als het even kan, pakt hij graag een wedstrijdje mee in het stadion. Sinds 2002 zijn we hem verloren. Uit het oog, maar nooit uit het groenwitte hart. Dat is ook de boodschap van de supporters: ‘Arjen, volg je hart’. In al die jaren doet hij dat. Furore maakt hij in het roodwit van PSV, het blauw van Chelsea, het wit van Real Madrid en het rood van Bayern München. Hij wint praktisch in zijn eentje de Champions League en schittert op diverse eindtoernooien in ‘Ons Oranje’. Desondanks zit er onder al die kleuren, onder al die shirts, een groenwit hart. Dat blijkt nu weer als de liefhebber besluit de wens van de supporters in te lossen.

‘Ons Arjen’ laat op die legendarische zaterdagmiddag via een video weten te werken aan een comeback als voetballer. Ja, en ho eem! Niet voor Bayern München hè. Nee, mooi veur onze FC: “Mijn droom is om uiteindelijk te spelen in het shirt van FC Groningen.” Achter de schermen traint hij hard aan zijn fitheid om vervolgens aankomend seizoen aan te sluiten bij de selectie van de Trots van het Noorden. Je wilt eraan denken, maar je kunt er alleen maar van dromen. Robben die in een uitverkochte groene kathedraal naar binnen kapt en hem in de verre kruising krult achter een nog onbekende Friese ballenvanger.

En ik denk en hoop tegelijkertijd dat Arjen de Groninger drive terug kan brengen in de selectie. De inzet waar FC Groningen al die jaren om bekend heeft gestaan. De nimmer op te geven mindset van mannen als Koeman, Huizingh en Drent. Het ten koste van alles willen winnen, oftewel de Groninger ‘nait soezen-mentaliteit’. Dat is namelijk waar wij Groningers weer naar smachten.

‘Proat is gain jenever’, maar in dit geval wonderdrank, want alleen al met de bekendmaking van deze fenomenale terugkeer zijn Groninger harten gesmolten. Die groenwitte harten die Arjen ooit heeft veroverd, zullen nu weer hunkeren naar de vliegensvlugge Bedumer hielen die de tegenstanders kansloos achterlaten. Die oogverblindende kathedraal is geschiedenis. Het gaat weer spoken in de ‘Groene Hel’. Het stadion zal weer tot de nok gevuld zijn.

Het maakt verder niet meer uit. Ook al raakt hij geen pepernoot, blesseert hij zichzelf bij het strikken van zijn veter of schiet hij voor open doel de bal richting Delfzijl. Het is hem allemaal al vergeven. Arjen kan in Groningen niet meer kapot. Dat kon-ie al niet, maar nu is hij voor altijd van diamant. De diamant van Groningen. Ons Arjen. Wat mooi.

Het is zondagochtend vroeg. Ik zit met een kop koffie aan de keukentafel en werk de notitie, die ik vannacht heb getikt, uit op mijn laptop. Ik kijk nog eens naar de kip in de tuin die zich in een ferme sprint van een hitsige haan probeert te ontdoen. Ik zit dromerig voor me uit te kijken en kan het maar niet geloven. Voor de zekerheid check ik nog even alle officiële kanalen. Is het echt zo? Ja, het is echt zo. Daar zullen de linksbacks van de Eredivisie, die vannacht met mij hebben wakker gelegen, van balen. Die woelen nog een keer, na de zoveelste nachtmerrie over ‘Ons Arjen’.

Deel 1: ‘Glooperdiehot’

Ik heb nooit onder stoelen of banken geschoven dat ik een enorme liefhebber ben van countrymuziek. Sterker nog, ik ben er zelfs trots op. Onderweg naar het werk luister ik op woensdagochtend naar ‘Write It Down’ van countrykoning George Strait. Even daarvoor app ik met een vriend uit New York, Mark Louis Pate. Ik vraag me af hoe het met hem gaat in quarantainetijd. Zijn stad wordt immers hard getroffen door het coronavirus. De woorden van George dringen door als ik voor het stoplicht richting Roden sta: ‘Write it down’. Ik neem het advies ter harte. Ik bedenk me dat ik eigenlijk mijn eerste dag in Nashville eens op zou moeten schrijven. Dat is tevens de dag waarop ik Mark heb ontmoet. Het is Marks ‘favorite story to tell people’. Waarmee hij doelt op de wijze waarop wij elkaar ontmoet hebben. Ga er maar even goed voor zitten. Iedere keer als ik dit verhaal namelijk vertel, dan kan ik vaak zelf de samenloop van omstandigheden ook maar nauwelijks bevatten.

Het begint op een koude zondagavond in februari 2017 aan het Damsterdiep in Groningen. Ik zit verloren op de bank. Op dat moment zit ik tussen twee banen in en ik weet niet precies welke koers ik ga varen. Ik besluit de stoute schoenen aan te trekken en boek ik een vlucht naar Chicago. Voor zover ik me het kan herinneren, hunker ik al naar een bezoekje aan Amerika. Voor de eerste drie dagen boek ik een Airbnb in de ‘Windy City’ en aldaar start mijn American Dream en de zoektocht naar bevestiging, want is countrymuziek nu echt zo mooi als ik denk? Daarvoor moet je natuurlijk niet in Chicago zijn. Hoewel ik in de eerste drie dagen van mijn reis toch verliefd word op de stad aan Michigan Lake, stap ik vol zelfvertrouwen in een Greyhound richting Nashville. Via Indianapolis en Louisville, beland ik na elf uur in een bus met jankende koters op een regenachtige zomeravond in de countryhoofdstad van de wereld, Nashville.

Het plenst en ik sta met de geleende koffer van mijn broer en mijn goeie gedrag op het Greyhoundstation van Nashville. Heel in de verte zie ik met een beetje fantasie de contouren van het ‘Batman-gebouw’ van telecomprovider AT&T. Over de trip met de Greyhound alleen al kan ik een boek schrijven, maar dat laat ik even liggen voor een later moment. Iedereen die wel eens in een Greyhound heeft gezeten, kan zich voorstellen waar ik het over heb. Ik sta dus naast mijn koffertje te luisteren naar de regendruppels die op het asfalt kletteren. Voorbereid als ik ben, heb ik eigenlijk geen idee waar ik naartoe moet op dat moment. De navigatie van de Uberapp laat mij even later op deze zompige, donkere avond ook nog in de steek. Ik kan de ‘Uberdriver’ die op de app staat aangegeven namelijk niet vinden. Hopeloos slenter ik heen en weer over een groot kruispunt en word ik bedolven onder het hemelwater. Na twintig minuten heen en weer gerend, geschuild en gescholden te hebben, stap ik helemaal doorweekt in de Uber. Ik spuw nog even wat gal uit richting de Uberdriver over die klotenapp waar hij aan verbonden is en een kleine twintig minuten later stap ik zeiknat mijn Airbnb binnen. De bewoners kijken verrassend op als ze ’the drowned Dutchy’ zien binnenstappen. Ze zijn gezellig een spelletje aan het doen en ze vragen of ik mee wil doen. Ik sla over. Na die – elf uur durende en enerverende – busrit en het doelloos oversteken van het kruispunt, pak ik een douche en kruip ik onder de wol.

De volgende dag ga ik op tijd op verkenning en dan heb ik mijn energie wel nodig. Met de kenmerkende klanken van ontelbare krekels op de achtergrond, kruip ik onder het rode laken van het tweepersoonsbed dat voor mij is gereserveerd. De volgende dag begin ik met een kommetje cornflakes en melk, waardoor ik me zowaar een beetje Amerikaan voel. Als het eenmaal in het verticale systeem is gekieperd, bestel ik een Uber richting ‘Broadway’. De straat waar het allemaal gebeurt in Nashville. Ik stap uit en zoek een ontbijttentje. Het is tien uur in de ochtend en het is lekker weer. Een graadje of zeventien en een beetje bewolkt. De grote plassen op de stoep zijn de laatste, stille overblijfselen van de storm van gisteravond. Na een wandeling van vijf minuten sta ik voor ‘Another Broken Egg’. Als ik iemand een ontbijttentje in Nashville moet aanraden, dan zal ik voordat iemand zijn of haar vraag afmaakt ‘Another Broken Egg’ zeggen. Wat een tent. Vijf minuutjes sta ik in de rij en ik blijk geluk te hebben dat ik alleen ben. Waar je normaal gesproken bij dit restaurant op een uur wachttijd kunt rekenen, mag Tompie direct aan een eenpersoonstafeltje plaatsnemen. Broodjes, kip met saus, ei, aardappeltjes en onbeperkt koffie worden voorgeschoteld. By far het beste ontbijt ooit. Die kip. Op het moment dat ik erover schrijf, loopt het water me alweer in de mond.

Als ik twintig seconden naar bovenstaande foto heb gestaard en het kwijl van mijn spatiebalk heb geveegd, denk ik aan dat extra kopje koffie die ik ’to go’ meeneem. Een beslissing waarvan ik op het moment dat ik het maak al spijt heb. Ik heb immers al een grote mok of drie van het laxeermiddel op en ik kan eigenlijk geen koffie meer zien. Ik bedank de aardige ober evengoed voor de megakoffie to go en loop met een vaas in mijn hand over straat. Op de hoek van een kruispunt zit een dakloze en lichamelijk beperkte man met een oude, grijze pet op waarvan de letters door de jaren heen zijn vervaagd. Ik vraag hem of ik hem kan verblijden met een vers kopje koffie en ik zie een glinstering in zijn ogen. Het komt goed terecht. Ik waarschuw hem nog voor het feit dat het ‘glooperdiehot’ is en na een ‘God bless you, son!’, loop ik volgetankt met koffie en goede karma weer richting Broadway.  We zijn inmiddels een uur verder en ik loop langs boots stores, restaurants en cafeetjes. Het is 11:00 uur ’s ochtends en in de meeste kroegjes staan de muzikanten al live te spelen. Ik kijk naar binnen bij ‘Crazy Town’. De muziek die uit de keel van Stuart Clawson komt, klinkt goed en aan de linkerkant zit een familie van ongeveer acht personen die het heel erg naar hun zin hebben. Ik besluit naar binnen te gaan….

Deel 2 zal binnenkort verschijnen, houd hiervoor de website en Facebookpagina van ‘Tom schrijft’ goed in de gaten!

Oorspronkelijk kom ik uit Ter Apel. Een godsgruwelijk gezellig dorp in het zuidoosten van Groningen. Sinds de sluiting van Café Full House een iets minder gezellig dorp. Niet bekend om z’n dit en z’n dat, maar vooral bekend omdat het dorp het aanmeldcentrum voor vluchtelingen huisvest. In de media wordt dan al gauw de kloof uitvergroot tussen de conservatieve, blanke boer en de rovende gelukszoekers.

Ik heb dat beeld dat er in de media wordt geschetst eerlijk gezegd niet echt meegemaakt. Toch heb ik ruim drieëntwintig van de vijfentwintig jaar dat ik rondloop op deze aardbol doorgebracht in het kroegloze dorp. Natuurlijk heb je er rotte appels tussen en die moet je er ook zeker tussenuit vissen en terugsturen, maar er zijn ook genoeg Nederlandse appels die zuurder smaken dan de rest.

Een vriend van me heeft ook een migratieachtergrond. Ik heb twee jaar met hem gevoetbald. Hij legde wel eens een bal op mijn kruin of maatje 45, die ik dan tot doelpunt promoveerde. Hele aardige, sociale jongen en er komt nooit een negatief woord uit. Behalve als je met voetbal besluit om hem over te slaan in de aanval, maar dat is logisch. Hij werkt hard om rond te kunnen komen met zijn kersverse gezinnetje. Toevalligerwijs wonen we sinds vorig jaar in hetzelfde appartementencomplex in de stad. We moeten ook al meer dan een jaar eens bij elkaar eten, maar goed dat geeft niet. We laten elkaar lekker leven en dat etentje komt vast binnenkort. En anders iets later.

Het probleem zit hem juist in het onbekende. Mensen hebben instinctief angst voor het onbekende. Als men deze kant op komt om de winkels leeg te roven en overlast te veroorzaken, dan moet daar vanzelfsprekend een enkeltje terug tegenover staan. Er zijn daarentegen vooral veel mensen die echt hulp nodig hebben. Het zijn de voorouders zoals die van mijn maat die naar Nederland zijn gevlucht vanwege oorlog en waarvan is bewezen dat we er prima mee samen kunnen leven. Zij zouden hetzelfde doen als wij naar hen zouden moeten vluchten omdat er hier oorlog woedt. Ze zijn eigenlijk net als wij hè? Gewoon mens.

Het is woensdagochtend ongeveer tien voor zes. Ik schrik wakker. Het vaasje dat ik op mijn salontafel heb staan, is omgevallen. Mijn bed trilt. Mijn appartement trilt. Groningen trilt. De zoveelste aardbeving. Ditmaal eentje met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter. De maat is vol.

Groningers worden ‘borendol’ van de excuses en het gedraai van Eric Wiebes, onze minister van Economische Zaken en Klimaat. Het kabinet heeft, na een vergelijkbare beving in Zeerijp vorig jaar, gepland om de gaswinning rond 2030 helemaal te stoppen. Maar voordat we dat jaar aantikken, ben ik waarschijnlijk al van tweehoog naar beneden getrild.

Daarnaast is het inmiddels pijnlijk duidelijk geworden wat er decennialang met de vele waarschuwingen van onderzoekers is gedaan. Niets! Vanaf 1961 wordt al aangetoond dat er aardschokken en bevingen worden vernomen in de Noordelijke provincies, maar dat is toentertijd door de NAM en de overheid naar het rijk der fabelen verwezen.

De bewoners van prachtige boerderijen, leuke appartementen en te kleine studentenkamers worden de laatste jaren echter steeds vaker geteisterd door aardbevingen. Groningers zijn bovenal ook mensen, meneer Wiebes. Mensen met gevoel, een gezin en een woning. Dingen waar men waarde aan hecht. Als het dan ook nog duidelijk wordt dat de veiligheid van deze Groningers geenszins een rol speelde tijdens het boren naar gas, dan gaat ons haar helemaal omhoog staan. De voornaamste drijfveer was dat er zoveel mogelijk gas en dus zoveel mogelijk geld uit de aarde geboord moest worden. Dat kan dan blijkbaar over de rug van de nietsvermoedende Groninger.

Bij een gemiddelde aardappelboer in Loppersum springen intussen de ruiten plotseling, bij de buurvrouw trillen de koffiekopjes van tafel en de voorgevels van karakteristieke boerderijen zitten vol met scheuren. Groningers zijn de aardbevingen en aardschokken meer dan zat. De gaswinning dient op kortere termijn te worden stopgezet.

Onze gezinnen zitten onnodig in een onveilige situatie. Het is wachten totdat de eerste slachtoffers een feit zijn en dan mag die rare Kwiebes, wat mij betreft, de stoffelijke overschotten van de Groningers persoonlijk onder een stapel bakstenen vandaan halen. Kijken of hij het dan nog eens ‘bevinkje’ durft te noemen.

Ik heb vandaag de eerste afspraak met deze krant en ik ben aan de late kant. Ik stap op mijn mountainbike en begin te racen. Mits ik op mijn fiets stap, begint het te regenen. ‘Is het zo’n dag?’, denk ik bij mezelf. Om de hoek bij de vismarkt passeer ik een paar fietsers en kijk ik een aantal keren afkeurend om. Door hen heb ik zojuist kamikazecapriolen uit moeten halen om tegenliggers te ontwijken. Gelukt, maar het noodlot slaat toe als ik het zebrapad bij de Albert Heijn op de vismarkt nader..

Ik ben normaal gesproken een nonchalante fietser. ‘Losse handjes’ en de tas over mijn schouder. Het is een garantie voor onheil en dat onheil blijkt dichterbij dan ik op dat moment denk. Ik fiets nonchalant, maar hard. De regendruppels kletteren op mijn voorhoofd en opeens slaat mijn ketting over. Ik schiet met mijn voet van de trapper en daar lig ik. Kijk, je kunt een keer vallen met de fiets. Dat gebeurt wel eens, maar in de categorie ‘op je bek gaan met de fiets’ was dit een klassieker. Keihard op m’n bek en dat op het drukste zebrapad van het noorden. Ik krabbel op en denk: ‘ja Tom, het is zo’n dag’.

Bovenstaande is inmiddels een aantal maanden geleden en tegenwoordig is alles anders. Onlangs heb ik de fietsenstalling namelijk verrijkt met een retroscooter. Ik heb hem via marktplaats op de kop getikt en ik heb er al aardig wat kilometertjes mee gevreten. Helemaal nu het steeds mooier weer wordt, haal ik mijn witte asfaltmonster voor elk wissewasje uit de garage. Hij loopt als een tiet en aangezien ik middenin de binnenstad woon, is het voor mij nu al de aankoop van het jaar.

Ik heb mijn jas laten liggen bij een kameraad. Die woont om de hoek bij de vismarkt. Ik loop niet even heen zoals ik normaliter doe, maar ik pak mijn witte asfaltmonster en scheur over de vismarkt. De zonnestralen op m’n snufferd en de wind in het haar. Ik zoef een paar fietsers voorbij en kijk een aantal keren lachend om. Ik moet nog wel even in de ankers bij het beruchte zebrapadje, maar daar draai ik mijn hand niet meer voor om.